De werkgeverslijfrente

De lijfrente waarbij de premiebetaling via de werkgever loopt is in opkomst. Daarmee is een nieuw fenomeen, de zogenoemde ‘werkgeverslijfrente’, geboren. Wat houdt zo’n werkgeverslijfrente in en wat zijn de aandachtspunten bij een dergelijke lijfrente? Daar heeft de Kennisgroep Verzekeringsproducten en Assurantiebelasting van de Belastingdienst recent een tweetal vragen over beantwoord.

Bedragen die zijn betaald voor een lijfrenterekening in de zin van de bepalingen van de Wet IB 2001 zijn in principe aftrekbaar voor de heffing van inkomstenbelasting. ‘In principe’, omdat, wil er recht op aftrek van die bedragen bestaan, voor de betaler wel sprake moet zijn van voldoende aftrekruimte. Een andere voorwaarde is dat de voor een lijfrente betaalde bedragen moeten ‘drukken’ op de belastingplichtige klant. Dit is de hoofdregel.

Het meer en meer individualiseren van de samenleving en de verruiming van de lijfrenteaftrekruimte die de Wet toekomst pensioenen (hierna: Wtp) met zich mee heeft gebracht, dragen bij aan de toename van de populariteit van lijfrenteproducten. De lijfrente is een prima spaaroptie voor veel personen die geen of (te) weinig pensioen opbouwen. Lijfrenten komen ook steeds meer in beeld bij werkgevers. Zij laten hun werknemers graag zelf een keuze maken bij de opbouw van een oudedagsvoorziening en blijken regelmatig bereid dit te faciliteren.

Een eerste optie in dat kader is dat de werkgever, als onderdeel van de secundaire arbeidsvoorwaarden, extra (bruto)loon biedt. Dit loon vormt belast loon voor de werknemer. Nadat hierop loonheffing is ingehouden, kan het bijbehorende nettoloon worden gebruikt voor een inleg op een lijfrente. De werknemer moet dan zelf op zoek gaan naar een lijfrente-aanbieder en een lijfrenteproduct afsluiten. De werkgever mag de lijfrente-inleg vervolgens inhouden op het nettoloon van de werknemer en dit vervolgens rechtstreeks overmaken naar de lijfrenteaanbieder. Als de werknemer voldoende jaar- en/of reserveringsruimte heeft, kan deze de inleg aftrekken als uitgave voor inkomensvoorzieningen.

Een alternatief voor bovenstaande optie is dat de werkgever de extra (bruto)looncomponent aanwijst als eindheffingsbestanddeel in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. In dat geval neemt de werkgever de belastingheffing over dat (bruto)loonbedrag voor zijn rekening. Als de werkgever dit deel van het (bruto)loon gebruikt als inleg voor de lijfrente van de werknemer, drukt de inleg volgens de Kennisgroep Verzekeringsproducten en Assurantiebelasting van de Belastingdienst op de werknemer. Als de werknemer voldoende jaar- en/of reserveringsruimte heeft, kan diegene de inleg aftrekken als uitgave voor inkomensvoorzieningen.

Als een werknemer deelneemt aan een door de werkgever getroffen pensioenregeling, mag het werknemersdeel van de pensioenpremie in mindering worden gebracht op het (bruto)loon van die werknemer. Een aanspraak ingevolge een pensioenregeling behoort niet tot het belastbare loon van de werknemer en is, met andere woorden, vrijgesteld. Datzelfde geldt voor een werknemersbijdrage ingevolge een pensioenregeling. Voor een lijfrente geldt een dergelijke vrijstelling voor de heffing van loonbelasting níét. De inleg voor een lijfrente mag dus niet in mindering worden gebracht op het (bruto)loon van de werknemer als die inleg niet is aangewezen als eindheffingsbestanddeel door de werkgever. De lijfrente-inleg vormt ook geen negatief loon. De lijfrente-inleg vormt belast loon voor de werknemer. Hierover moeten loonheffingen worden ingehouden en afgedragen. Als de inleg toch in mindering is gebracht op het (bruto)loon van de werknemer, dan moet de werkgever op de inleg alsnog loonheffingen inhouden en afdragen.

Als de werknemer een lijfrente heeft afgesloten, is het daarvoor betaalde bedrag (de lijfrente-inleg) onder voorwaarden aftrekbaar in de aangifte inkomstenbelasting. De werknemer moet dan dus zelf aangifte doen om de lijfrente-aftrekpost te verzilveren.

Het is een goede zaak dat werkgevers openstaan voor de werkgeverslijfrente, zeker voor werknemers die via de werkgever geen of weinig pensioen opbouwen. Met een lijfrente kan een werknemer alsnog gefaciliteerd bouwen aan een adequate oudedagsvoorziening. Daar is behoefte aan. In de behandeling van pensioenopbouw via een collectieve pensioenregeling vanuit de werkgever en de opbouw van een individuele oudedagsvoorziening via een lijfrente die door de werknemer is afgesloten, bestaan echter wel wat verschillen.

Een van de doelstellingen van de Wtp is om een arbeidsvormneutraal pensioenkader te creëren. Een daarmee samenhangend doel is beide vormen van opbouw fiscaal gezien zoveel mogelijk te harmoniseren. Dat is op een aantal punten prima gelukt. Om een meer gelijk ‘speelveld’ te creëren op fiscaal terrein, is het wellicht een aardig idee om de lijfrente-inleg, net als de werknemersbijdrage ingevolge een pensioenregeling, vrij te stellen voor de loonbelasting. De werknemer geniet dan direct het fiscale voordeel van de aftrek en hoeft de lijfrenteaftrekpost niet nog eens zelf op te voeren in de aangifte inkomstenbelasting. Bovendien heeft dit in voorkomende gevallen voor werknemers als voordeel dat een vrijstelling voor de loonbelasting, net als de werknemersbijdrage ingevolge een pensioenregeling, doorwerkt naar het bijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet.

 

Bron: AMWeb (Erik van Toledo, lid Kennisgroep belastingdienst)

...